Ik stop van alles in mijn kinderen. Eten bijvoorbeeld. De hele schijf van vijf erin stampen is me nog niet gelukt, maar ik blijf volhouden.
Regelmatig moet ik dealen aan tafel. “Oké, Tom, laat me nadenken. Je bent acht jaar hè? Goed, dan eet je evenzoveel sperziebonen op.” Zijn wenkbrauwen zakken over zijn ogen, zijn vingers schuiven er acht naar het randje van zijn bord.
“Waarom moet ik er acht eten?” vraagt hij. De sperziebonen heeft hij in een keurig rijtje gelegd. Van groot naar klein. “Waarom? Omdat ik denk dat negen van die groene, vieze stokjes te veel is.” Mijn kleinste grijnst. Haalt zijn ‘moet-jij-opletten-blik’ van stal en tikt met zijn vingertje nog een boon in het rijtje. Verwachtingsvol kijk ik hem aan. “Oké oké, ik eet ze op.” Het duurt eindeloos, mijn geduld zakt naar nul maar wordt beloond. Van Bob krijgt hij een staande ovatie, ik klop hem op zijn schoudertje alsof hij zojuist een marathon onder de vier uur heeft gelopen en Robert zucht nog maar eens diep. Met het schaaltje gele vla dat daarna op tafel komt, heeft hij een stuk minder moeite.
Lees ook: Dit is waarom Ka zich het leplazerus schrok
Naast sperziebonen stop ik ‘Zo heurt het-dingen’ in de mannen. Ze zijn nu acht en tien jaar, oud genoeg om mij in het huishouden te helpen. Ik probeer ze al tijden duidelijk te maken dat hun kleding niet binnenstebuiten én op de grond naast de wasmand moet liggen, maar erin. “Waarom maak je daar zo’n probleem van?” vraagt Bob. Terwijl ik de rondslingerde lappen bij elkaar hark, kijk ik hem geïrriteerd aan. Ik zie dat hij een wenkbrauw omhoog heeft getrokken en zijn hoofd scheef houdt.
Gelukkig draagt hun omgeving ook een steentje bij. “Kijk,” begint mijn oudste, “een tosti kost in het tienercentrum een euro als je zegt: ‘mag ik een tosti’. Maar als je zegt: ‘mag ik een tosti alstublieft, dan krijg je dertig cent korting. Dat geldt ook voor de noodles.” Blij kijk ik hem aan.
De binnenstebuiten was heb ik losgelaten. Daarvoor in de plaats zet ik mijn mannen elke zondagavond achter het aanrecht. Nadat de laatste zijn toetjeslepel heeft neergelegd, begint het festijn. De eerste vijf minuten worden besteed aan de discussie wie wast en wie droogt. “Jij waste vorige keer af. Nu ik.” Vastberaden trekt Tommie zijn shirt uit en stapt in zijn blote bassie op het opstapje om aan de slag te gaan. Hij pakt de stapel borden. Met oma’s servies gaat hij niet zachtzinnig om. Met samengeknepen billen zit ik op de bank. Als ik voor de derde keer een bord hard tegen de kraan hoor tikken, loop ik naar de keuken. “Hee, doe eens voorzichtig met die borden, die waren nog van mijn oma,” snuif ik.
Bob droogt onverstoorbaar één van de oude borden af, legt de theedoek neer en zegt: “En hoe eindigen we zo’n vraag ook al weer?”