Elke keer als ik koffie naar de werkplek van De Man breng, schrik ik even van zijn gezicht. Sinds mijn drie mannen en ik ons 24/7 voortbewegen in hetzelfde huis, is niets meer zoals het was. De Man heeft een baard, Tommie lang haar en Bob zie ik twee, hooguit drie keer per dag. Het is even wennen, dat corona.
Sinds zondag 15 maart is alles dus anders. Nadat ik was bijgekomen van de eerste we-blijven-met-z’n-allen-thuis-schok, nam ik me voor het beste ervan te maken. Met een veel te hoge hartslag deelde ik de ruimten in het huis in; De Man mocht mijn kantoor, inclusief uitzicht op een stampvol prikbord met foto’s en tegelwijsheden die ik maar niet kan onthouden, Bob liet ik zitten in zijn natuurlijke habitat waarmee hij langzaam vergroeide, Tommie richtte zijn werkplek op zijn kamer in en ik claimde de grote tafel in de woonkamer.
Juffrouw Jannie
We moesten alle vier zoeken. Naar ritme. en naar humor. Voor mij verandert wat werken betreft het minst: ik blijf de verhalen vanuit huis schrijven voor mijn opdrachtgevers. Mijn jongste krijgt vanaf dag twee les via de laptop. Hij heeft contact met zijn meester, ziet zijn klasgenoten en is uren onder de pannen. Check. Net als De Man die vanaf zolder de IT-zaken voor het bedrijf regelt alsof hij op kantoor zit met dit verschil dat hij nu een juffrouw Jannie heeft die zijn koffie komt brengen.
Opgedroogd snot
Bob gebruikt de coronacrisis om bij te komen van hectische maanden als brugpieper en neemt het virus als enige van het gezin bloedserieus. Zijn gezicht heeft de kleur van een asla, en als ik hem naar buiten wil duwen via de keukendeur, stribbelt hij tegen. Roept dat ik hem blootstel aan een levensgevaarlijk virus dat heus ook in de achtertuin rondwaart. “Je hoorde toch wat Rutte zei? ‘In je elleboog niezen en binnenblijven’. Ik kijk naar het midden van zijn arm en zie op zijn zwarte hoody opgedroogd snot. “Ik luister naar Rutte. Zou je ook ‘ns moeten doen.” Triomfantelijk kijkt hij me aan, schenkt een glas melk in, pakt een appel en verdwijnt naar zijn habitat.
Humorloos puberbrein
Ik heb de humor redelijk op peil tot 1 april. Als Bob met een bos haar waarop een Rastafari jaloers zou zijn om half elf naar beneden zakt, springt Tommie op en wijst verschrikt naar het oog van zijn broer. “Wat is er gebeurd? Je oog is helemaal blauw.” Bob struikelt naar de spiegel in de gang. “Eééééén april,” giert Tom op veilige afstand van zijn woedende broer. Met grote stappen beent Bob naar mij, prikt met zijn vinger in mijn schouder. “Deze ontzettend slechte grap moet uit jouw koker komen, mam.” Ik probeer mijn gezicht in de plooi te houden als mijn oudste stampend de trap oploopt en zijn deur dichtsmijt. Aan het onnavolgbare, humorloze puberbrein moet ik nog even wennen.
Het enige dat ik echt goed snap en waarin ik uitblink, is ritme. Om vijf voor tien spring ik op en vul vier bakjes. Vriendelijk lachend serveer ik mijn mannen hun ‘tien-uurtje’. Alsof ik een kikker in het bakje heb gestopt, haalt De Man het Jip en Janneke-rozijnendoosje eruit en houdt het vragend omhoog. “Ja, ik wil je ook wel een banaan geven, maar die blijft zo in je baard plakken,” grijns ik.
In mijn bh
Na het rondbrengen van de tien-uurtjes neem ik een douche, zodat ik, vaste prik, om half elf weer achter mijn laptop zit. Als ik me heb afgedroogd dender ik in mijn bh Tommies kamer in om een bloes uit mijn kledingkast op zijn kamer te pakken, krijgt het kind een rolling. Verschrikt kijk ik naar zijn laptop en zie dat Tommie in ‘meet’ zit. Vrolijk zwaait de Mees Kees van mijn zich kapot schamende jongste naar me.
Ja. Het is even wennen, dat corona.