Ik was voor de tweede keer zwanger. Bob was een op-alles-nee-zeggende dreumes van twee en de echomevrouw verklapte mij dat hij een broertje zou krijgen. Vrolijk keek ik naar het beeld met de contouren van een pinda. Nog een jongen. Een herhaling van zetten, dus.
Die aanname was te kort door de bocht. Ik vergiste me in de twee karakters. Vond het wennen als Tommie een trui weigerde die Bob zo cool vond dat hij er ook in wilde slapen. Hoezo niet? Hij is blauw, er staat een auto op en ik vind hem leuk. Met zijn armpjes over elkaar keek hij me aan. Niet boos, wel vastberaden.
Ik moest schakelen. In no time van z’n één naar z’n vijf. Mijn oudste beantwoordde keurig volgens het boekje een jaar lang alles met ‘nee’. Na die twaalf maanden was hij daarmee klaar en werd ie een kleuter met een hoge aaibaarheidsfactor. Mijn jongste hield de ontkenningsfase vol tot zijn zevende. Wanhopig werd ik ervan. Maar stiekem vond ik het ook wel karakter hebben. “Tom, je kunt toch wel een beetje aardig tegen dat meisje doen?” Ik zei het omdat het politiek correct was, maar inwendig kon ik haar ook niet uitstaan. Weer die armpjes over elkaar. Lipjes samengeperst. Nee. Was. Nee.
Hoe ouder de jongens worden, des te groter de verschillen. Bob, nu tien, rolt zachtjes de puberteit in. “Kijk dit is werk van Lichtenstein dat hij maakte in zijn beginperiode.” We zijn in het Moco Museum en bekijken de tentoonstelling van Banksy en Lichtenstein. Tommie kijkt zijn ogen uit. Ziet naaktslakken met helmen in de grote doeken. Bob zoekt de museumshop en uitgang. Thuisgekomen pakt mijn jongste een groot stuk karton, kwasten en verf. Mijn oudste vraagt of ik zijn tablet heb gezien.
“Mam, ik wil mijn kuif oranje. Mag dat?” Oranje? Ik knik. Vraag of Bob dat ook leuk vindt. Zijn wenkbrauw trekt hij op. Of ik wel goed bij mijn hoofd ben.
En dan de samenstelling van hun vriendenkringen. Bob speelt vooral met jongens terwijl Tom niet zelden met meisjes thuiskomt. Die dan gezellig bij mij in de keuken kletsen om vervolgens met de Lego-trein te spelen. Vorige week kwam Charlie langs. Ik heb een zwak voor haar. Als ze vraagt of mijn boek af is, weet ik het zeker: haar schoonmoeder wil ik zijn. Ze neemt haar limonade en popcorn mee naar boven en speelt op Toms kamer. Om vijf uur waarschuw ik haar: ze moet naar huis. Tom dendert de trap af in zijn panda-ochtendjas. “Zal ik haar naar huis brengen?” vraagt hij galant. Ik wijs op zijn jas. “O, die houd ik gewoon aan.” Daar gaan ze, Panda en Charlie. Bob komt niet meer bij van het lachen. Zijn broertje is een mafklapper.
Maar wel een filosofische. Want als hij zich ’s avonds uitkleedt, staart hij ineens in het niets. Geïrriteerd zeg ik hem op te schieten. Dat het al laat is. Hij steekt zijn vingertje in de lucht en pakt me bij mijn hand. In zijn kamer, onze oude slaapkamer, wijst hij op de muur. Daar plakte ik lang geleden een sticker: Wie dagdroomt, heeft nachtrust.
“Jongens waren we. Maar aardige jongens.”
Nescio las ik op school. Titaantjes. Sinds ik er zelf twee heb, weet ik pas hoe gelijk hij had.
Karin van Leeuwen (45 jaar) is eigenaar van tekstbureau De Gooise Pen. Heeft meer dan twintig jaar voor kranten gewerkt en schrijft blogs voor Damespraatjes. Ze woont samen met Robert Brekelmans en hun twee mannen Bob en Tom in ’t Gooi. Naast schrijven (momenteel is ze druk met een boek!) is lezen een grote hobby. De andere passie is sporten; heel wat uurtjes brengt zij door in de sportschool voor spinninglessen en krachttrainingen. Alle drie haar mannen atletieken en Bob en Tom doen daarnaast aan freerunning.