Vol opwinding maar ook met een knagend schuldgevoel ben ik onderweg naar mijn eindbestemming. Ik houd mezelf voor dat ik dit nodig heb. Ik heb dit nodig om te overleven, om zelf niet over het tipje van de afgrond te glijden en om nieuwe energie op te doen om aan de dag van morgen te kunnen beginnen. Na een kleine tien minuten rijd ik de desbetreffende straat in en zie zijn woning steeds dichterbij komen. Ik ben aangekomen in het hol van de leeuw.
Hij opent de deur en speels kijkt hij me aan met zijn katachtige groene ogen. ‘Dag schoonheid’ hoor ik hem zeggen terwijl hij de deur voor me openhoudt en gebaart dat ik binnen kan komen. Ik heb mijn jas nog niet opgehangen of ik voel zijn gretige sterke handen me al van achteren beetnemen. Ik draai me om en we beginnen te zoenen, wild, rauw, alsof ons leven er vanaf hangt. De kledingstukken vliegen in het rond en al snel tilt hij me op om af te maken waar we zojuist aan begonnen zijn. Mijn nagels slaan zich als klauwen in zijn rug als ik hem bij me naar binnen voel dringen. Zijn knot komt los en zijn haren vallen als blonde manen over zijn brede gespierde schouders. We gaan tekeer als wilde beesten en even vergeet ik alles om mij heen. Even vergeet ik de donkere realiteit die mij thuis te wachten staat, even vergeet ik om verdriet te hebben, even vergeet ik om boos en angstig te zijn, even vergeet ik hoe het is om maar half te leven.
Als ik eenmaal weer in mijn auto zit en terug naar huis rijd, wellen de tranen langzaam op in mijn ogen. Het gevoel van opwinding is verdwenen en wat overblijft is het knagende schuldgevoel dat ik op de heenweg ook al voelde, maar waar ik weigerde aandacht aan te geven. Wild wou ik zijn, wild van verlangen en wild van opwinding. Eens een keer niet wild van verdriet, woede of onmacht.
Bij aankomst steek ik de sleutel stilletjes in het slot en probeer als een sluipende kat het huis te betreden. Het is donker. Op de tast bereik ik de slaapkamer. Het licht is uit, de gordijnen zijn dicht. Mijn ogen beginnen langzaam aan het donker te wennen. Ik kleed me uit en kruip voorzichtig naast mijn vriend. Hij ligt nog steeds in dezelfde positie als twee uur geleden naar het plafond te staren. In zijn hoofd is het ook donker. Voorzichtig veeg ik de tranen uit mijn ogen. Aan dit donker zullen ze nooit wennen. Schat, heb je je antidepressiva pilletje al geslikt?’ vraag ik hem voorzichtig.