Het is zondagochtend. Mijn kleinste mannen hangen lui op de bank, De Man slaapt nog. Ik zoek mijn sportspullen bij elkaar. Elke zondag vaste prik; vanaf negen uur in de sportschool. Twee uur achter elkaar. Dan hebben we dat maar gehad. “Wat gaan we doen vanmiddag?”, vraagt mijn oudste. Ik haal mijn schouders op. “We kunnen naar het bos gaan”, juicht mijn oudste. Ik kreun. Het bos. Ik weet niet waarom, maar het bos boeit me niet zo. Bovendien vind ik wandelen zinloos, tenzij je een hond hebt. Maar dat zeg ik allemaal niet, want dat is pedagogische niet verantwoord. Het is prijzenswaardig dat je kind het bos oppert en niet de bioscoop, een indoorspeeltuin of een pretpark. Dus ik beloon het idee en kijk vooral niet uit naar het uitje in het bos. Ik zoen de mannen gedag en ga naar de sportschool.
Na twee uur sporten ben ik behoorlijk af. Mijn benen zijn van lood, ik heb honger als een beer en wil maar een ding: met mijn billen op de bank. Als ik thuiskom zitten mijn mannen er al klaar voor. “Ik hoor dat we naar het bos gaan”, grijnst De Man die weet hoe leuk ik dat vind. Ik knik. Daar gaan we. Laarzen aan. Jas aan. Op naar het bos. De Man is een hardloper en weet uitstekend de weg in het bos. Mijn oudste wil munten zoeken. Uit de Romeinse tijd. Ik probeer hem duidelijk te maken dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat hij die gaat vinden. Verbeten graaft hij hier en daar grond weg en vindt een scherf van ik denk een Ikea-kopje. “Zie je nou wel, mam, dit is van een beker van de Romeinen”, snuift hij.
Mijn kleinste huppelt voor me uit. Een echtpaar, of twee vrouwen dat is me niet helemaal duidelijk, loopt ons tegemoet met een teckel. Ik houd mijn adem in. Bid tot een onbekende god dat mijn kleinste het niet gaat zeggen. Maar natuurlijk doet hij dat wel. Hij hobbelt naar het echtpaar, wijst op de teckel en zegt: “Wat een geinig knakworstje heeft u.” Ik krimp ineen en hoop dat het een echtpaar met humor is. Als ik de man of vrouw, daar wil ik van af zijn, aankijk wordt het me al snel duidelijk: geen humor. Ik knik beleefd en stiefel snel door.
“We kunnen in dat theehuis koffie drinken”, oppert De Man. Koffie. Theehuis. Dat klinkt als muziek in mijn oren. “Is het nog ver?”, vraag ik. De Man schudt zijn hoofd en mompelt wat. Hij heeft flink de sokken erin en mijn kleinste mannen en ik moeten alle zeilen bijzetten om hem bij te houden. “Is het nog ver?”, jengelt mijn kleinste. Ik weet het niet. Ik geef een brul naar voren. “Nee, we zijn er bijna”, belooft De Man. Ik vermoed dat ‘bijna’ in hardloopbegrippen veel langer is dan mijn bijna. Ik ben moe, ik heb zin in koffie en heb vooral geen puf meer om te lopen. Uiteraard houd ik de moed erin.
Dan, als een oase, doemt het Theehuis op. Mijn hart maakt een sprongetje. Ik ruik de koffie, ik voel de warmte, ik stel me voor hoe de stoel zit.
De Man is al binnen, terwijl mijn kleinste mannen en ik nog zo’n vijfhonderd meter moeten lopen tot de finish. Die we overigens niet halen. Er is geen plek meer in het Theehuis. Bomvol.
Ik besluit ter plekke dat dit de laatste keer is dat ik met het voltallige gezin in het bos ben geweest. Van de zomer zie je me er weer. Met een koelbox en kleedje en voetballende mannen om me heen. Tot die tijd is het bos een no-go area.
Karin van Leeuwen (42 jaar) schrijft vanuit uit haar eigen bedrijf De Gooise Pen en is drukker dan ooit. Heeft twintig jaar voor kranten gewerkt en schrijft blogs voor Damespraatjes. Ze woont samen met Robert Brekelmans en hun twee boenders Bob en Tom in ’t Gooi. Naast schrijven is lezen een grote hobby. De andere passie is sporten; heel wat uurtjes brengt zij door in de sportschool om een spinning-, pump-, of bodybalanceles te volgen. Sinds kort is ze regelmatig op het voetbalveld te vinden om het team van haar oudste te coachen. De andere blogs van Karin op Damespraatjes vind je hier
Lees hier de persoonlijke blog van Karin: www.kaleeuw.blogspot.com
Foto Karin: gemaakt door Tom Brekelmans