Wat ben ik blij dat ik twee jaar terug Palladiums gevoerd met bont kocht. Thuis werd ik hard uitgelachen, want: ‘hallo, leven we soms op de Noordpool?’. Nee. We leven niet op de Noordpool. Maar het voelde zaterdag wel zo.
Om zeven uur ’s ochtends jaag ik mijn mannen uit hun bed. We moeten immers om acht uur in de auto zitten, op naar het voetbalveld. Mijn kleinste wil niet mee. Hij moet, want de man gaat naar zijn hardloopclub. Als een ras-motivator zorg ik ervoor dat mijn oudste en jongste op tijd in de auto zitten. Het is zelfs te vroeg en te koud om ruzie te maken, dus zitten ze als zombies tegen elkaar aan op de achterbank. “Ik haat voetbal”, gromt mijn kleinste. Waarop mijn oudste zegt: “Ja, maar jij hoeft niet te voetballen. Jij kan warme chocomelk in de kantine drinken.” Van deze bemoedigende woorden krijgt mijn kleinste een zichtbaar beter humeur.
Ik houd de moed erin en zing, tot grote ergernis van de achterbank, mee met een cd uit de jaren tachtig. Na een half uur staan we, met acht andere voetballertjes en ouders, in de kleedkamer. “Oh nee, he?”, hoor ik naast me. Desiree kijkt me verschrikt aan. “Ik ben de voetbalschoenen van Patrick vergeten.” Patrick ziet het probleem niet, trekt grijzend zijn snowbootsen aan. Zijn voeten zijn de komende wedstrijd warm.
Joelend verlaat de F5 de kleedkamer om zich warm te spelen in de speeltuin. Behendig klimt Bas op de glijbaan om er vervolgens zo hard van af te glijden dat hij met zijn gezicht in het hek belandt. De eerste helft moet Bas bijkomen van de klap. Mijn oudste is jaloers. Niet op de klap die Bas maakte, maar wel op het feit dat hij in de behaaglijke kantine zit. Met ongetwijfeld een warme chocomelk in zijn handen. Mijn oudste heeft het koud. En is chagrijnig. Bloed chagrijnig. Het gras is bevroren en zijn tenen inmiddels ook. Zijn handen heeft hij hoog opgetrokken in zijn shirt. “Hee, kom op, shirt goed, actie”, slaat de trainer hem op zijn inmiddels bevroren schouder. Mijn oudste trekt zijn bovenlip op. Ik vrees algehele onderkoeling. Mijn oudste is namelijk laatste man. En neemt zijn taak uiterst serieus. Dat houdt in, of het nou 20 graden boven nul, of 20 graden onder nul is, dat hij blijft staan. Als een huis. “Naaaar vooooooren”, toetert de trainer. Mijn oudste reageert niet. Dat zijn team inmiddels met 9-0 achter staat, helpt ook niet echt om er lekker actief tegen aan te gaan. Onze mannen worden onder de bevroren grasmat geschoffeld.
Dat ik verkleumd tot op het bot ben –op mijn tenen na-, houd ik voor me. Ik schuif twee chagrijnige ijsblokjes op de achterbank en zing weer vrolijk met mijn jaren tachtig cd mee. “Weet je jongens, het voordeel van zo vroeg voetballen is dat je nog een lekkere lange zaterdag voor je hebt”, straal ik in de achteruitkijkspiegel terwijl we richting huis rijden. De achterbank denkt daar, zo zie ik aan hun opgetrokken wenkbrauwen, heel anders over.
Nee. Het valt niet mee. Voetbalmoeder zijn is topsport.
Karin van Leeuwen (42 jaar) schrijft vanuit uit haar eigen bedrijf De Gooise Pen en is drukker dan ooit. Heeft twintig jaar voor kranten gewerkt en schrijft blogs voor Damespraatjes. Ze woont samen met Robert Brekelmans en hun twee boenders Bob en Tom in ’t Gooi. Naast schrijven is lezen een grote hobby. De andere passie is sporten; heel wat uurtjes brengt zij door in de sportschool om een spinning-, pump-, of bodybalanceles te volgen. Sinds kort is ze regelmatig op het voetbalveld te vinden om het team van haar oudste te coachen.