Je wordt ouder. Wijzer. Je geeft veel weer eens een kans. Je smaak verandert ook elke zeven jaar. “Het is een proefles. Gewoon voor de leuk. Gezellig. You know.” Hellen haalt alles uit de kast mij te overtuigen. Natuurlijk ga ik overstag.
’s Ochtends haal ik de hete broodjes uit de oven. De gesmolten kaas bulkt eruit. Op de bank hangen mijn twee mannen. Nog moe van de nacht ervoor zie ik in één oogopslag. Bob bladert vermoeid in de Donald Duck, Tommie hangt zuchtend over de leuning. Als ik de kamer binnenloop met het dampende ontbijt veren ze op. Bekijken me van top tot teen. “Wat ga je doen? Fietsen?” vraagt Bob. Ik schud mijn hoofd.
Op de hoek van de straat staan ze, de zondagochtend bikkels. Hellen zwaait driftig naar me. “Je bent er! Dan kunnen we gaan meiden.” Vijf fietsen met kratten voorop waarin je zo handig boodschappen in kunt vervoeren, rossen we het viaduct op. Al snel wordt duidelijk wie de vrouwen met conditie zijn; die voeren eindeloze gesprekken tijdens de klim.
Met de wind in mijn haren zoef ik de berg af. Op de afgesproken plaats, bij het tunneltje, zie ik hem al staan. Ik was vergeten hoe groot hij was. Imposant. Als hij mij begroet, breekt ‘ie zowat mijn hand. Ik grijns en laat me niet kennen.
“Dames goedemorreguh” buldert hij, “leuk dat jullie vandaag een proefles bootcamp volgen. Ik train Hellen al een tijdje en hoorde van haar dat vrouwen echt wel stuk willen gaan, maar een broertje dood aan hardlopen hebben. Goed. Daarmee beginnen we dus.” Tien vrouwen galopperen als hijgende paarden van heg naar heg. Drill instructor Mike schudt ondertussen een grote zak met bokshandschoenen leeg. Mijn hart maakt een sprongetje. “Zo. Ga maar in het gras liggen,” beveelt hij als we klaar zijn met lopen. Het gras is nat. Zeiknat. Piepen over wat vochtige natuur doe ik maar niet, en ik laat me vallen. Denk aan de glimmende rode handschoenen die naar me liggen te lonken.
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. “Ga jij? Anders sla ik je voor je kanis,” waarschuw ik Hellen die haar bokshandschoenen omhoog houdt zodat ik kan rossen. Ik draai mijn voet open, geef met links een hoek, met rechts een directe. Bam. De adrenaline giert door mijn aderen. Na het boksen leert drill instructor ons rake trappen uitdelen. “Kom jij maar even hier.” Hij rukt me uit de kring, plaatst zijn ellebogen op mijn schouders, grijpt me bij mijn nek, trekt en geeft een knietje. Ik moet alle zeilen bijzetten om me staande te houden. “Nou zo dus, en nu doe ik het rustig voor en niet op volle kracht.” Ik zucht en wrijf over mijn pijnlijke nek.
Ik trap tegen het zwarte kussen. Zie mensen voor me die het verdienen om eens een flinke schop te geven. Bij elke uithaal grom ik. Ik draai mijn heup in, trap met mijn scheen. Hellen moedigt me aan. Als ik tien keer heb getrapt en ik degene ben die het kussen bij mijn heup houd, kom ik weer uit mijn boksbubble.
Als ik stijver dan een uur daarvoor het viaduct op ploeter, voel ik me sterker dan ooit. Ik. Kan. De. Wereld. Aan. De volgende dag is dat euforische gevoel compleet verdwenen. Stram, stijf en alsof ik door een trein ben overreden laat ik me uit bed vallen.
Maar ik weet: zondag sta ik er weer. Omdat je smaak tenslotte ook elke zeven jaar verandert.
Karin van Leeuwen (45 jaar) is eigenaar van tekstbureau De Gooise Pen. Heeft meer dan twintig jaar voor kranten gewerkt en schrijft blogs voor Damespraatjes. Ze woont samen met Robert Brekelmans en hun twee mannen Bob en Tom in ’t Gooi. Naast schrijven (momenteel is ze druk met een boek!) is lezen een grote hobby. De andere passie is sporten; heel wat uurtjes brengt zij door in de sportschool voor spinninglessen en krachttrainingen. Alledrie haar mannen atletieken en Bob en Tom doen daarnaast aan freerunning.