Muis klemt ie stevig onder zijn arm, in zijn hand de nieuwste Donald Duck. Hij kust me welterusten en sluit zachtjes de keukendeur. Daar gaat Tommie, op naar zijn buitenverblijf. Het nieuws dat een vakantie er dit jaar niet inzit, sloeg een krater in zijn zomerse plannen. Maar daar wist ‘ie wel wat op.
Het nieuws dat kappers weer hun scharen mogen afstoffen, maakt mij minder blij dan menig andere Nederlander. Want met mijn Nana Mouskouri-coupe zit het wel snor evenals het rastakapsel van Bob. Oogverblindend ziet mijn puber eruit. Vind ik. Uiteraard denkt mijn oudste daarover heel anders. Klaagt over hitte op zijn hoofd, waardoor zijn vegetatieproces gedurende de Covid19-periode ernstige vertraging oploopt. Wanneer ‘ie weer naar de kapper kan, vraagt ‘ie me.
“Twee bij drie, is dat wat?” vraagt De Man. Ik mompel. Heb geen idee waarover hij het heeft. Hij rolt met zijn ogen. Zwembaaahad. Ik haal mijn schouders op. Ik ben niet geboren met een timmermansoog en afmetingen zeggen me niets totdat ik het voor me zie. De Man spreidt zijn armen en om er vanaf te zijn knik ik goedkeurend. Als de DHL-bezorger een joekel van pakket voor de deur smijt en anderhalve meter achteruitstapt, vrees ik het ergste.
Zo’n vierduizend liter verdwijnt in het bad. Vierduizend! Om het blauwe gevaarte op te zetten moet de tuin worden verbouwd. De tuintafel wordt tegen de schutting geplakt, de openslaande deuren kunnen nog net open en de struik hei moet zijn buik inhouden. Maar dan heb je ook wat, zegt De Man tevreden met zijn armen in zij.
Muis legt ‘ie in zijn slaapzak, de Donald Duck ernaast. Ondersteboven kijkt hij me aan. “Doe jij de rits dicht? En laat je de keukendeur open en het licht aan?” Ik kus ‘m op zijn wang en mijn knieën kraken als ik overeind kom. Ik blaas kussen van mijn hand tot de rits boven aan de tent is. Het is de derde nacht op rij dat mijn dappere bonkie in zijn tentje in de tuin slaapt. “Zo lijkt het net alsof ik op vakantie ben, mam.”
“Mam, heb je geld?” Ik vraag of hij het zeker weet. Eraf is eraf he? Duurt weer tien coronawekenlang voordat het zo zit. “Toe nou. Anders kom ik te laat.” Tergend langzaam zoek ik mijn portemonnee, pak het bedrag eruit. “Aaah, Bob?” Ik houd mijn hoofd scheef.
Na een uurtje zeilt ie met zijn fiets de poortdeur door en schampt Tommie’s buitenverblijf. Hij vloekt. Vond het van meet af aan al een onzalig plan, dat wild kamperen. Gapend stapt Tom uit zijn tent, pakt zijn zwembroek en loopt richting keukendeur.
Halverwege duw ik een wcrol, een handdoek en een muntje voor de douche in zijn handen. En geld voor de bakker. Want wie kampeert, moet verse broodjes halen.
Dat weet iedereen.