De foto is door de jaren heen zo vergeeld, dat hij hem doet denken aan de kleur van haar haren. Hij kijkt uit het raam, maar heeft geen oog voor de grijze hemel en de van bladeren ontdane bomen. In zijn hoofd is het altijd zomer. In zijn hoofd zijn ze altijd samen. Langzaam glijdt zijn blik weer naar de foto. Hij kijkt naar de vier kinderen, die met hun armen om elkaar heen geslagen poseren. De drie donkerharige jongens –hij met zijn broertjes- kijken vrolijk lachend naar de camera. Zorgeloos, zoals enkel kinderen dat kunnen zijn. Het zijn de ogen van het meisje naast de jongens, die de zijne niet loslaten. Haar bedroefde blik, die hem door het papier heen lijkt aan te klampen, gaat recht door zijn hart. Een lichte frons ontsiert haar kindergezichtje. Ontelbare keren heeft hij zijn vinger op de foto gelegd, in de hoop de frons van haar gezicht weg te strijken. Haar weer te veranderen in het wilde, levendige meisje, dat zij in zijn herinnering altijd geweest is en altijd zal zijn.
Zijn hand in de hare. Haar lach. Haar serieuze blik, wanneer ze hem de diervormige wolken aanwijst. De wind in haar haren. De melodie van het lied dat ze zo mooi vond, dat ze het maandenlang zong, zodat hij zelfs jaren later zijn handen nog steeds spontaan naar zijn oren bracht, wanneer het op de radio te horen was. Haar zorgzaamheid en geduld, wanneer zij hem probeerde troosten. De zachtheid van haar aanraking. Haar onaflatende vertrouwen in hem. Haar helderblauwe ogen, altijd op hem gericht.
Herinneringen overspoelen hem. Hoeveel van de beelden zijn echt gebeurd, en wat is verzonnen? Hij laat zijn hoofd rusten in zijn gerimpelde hand. Probeert zich méér te herinneren, meer van haar. Wanneer het niet lukt, legt hij de foto terug in de schoendoos en zucht. Na die foto heeft hij haar nooit meer gezien. Haar moeder verliet haar vader en nam haar met zich mee, om bij haar grootouders in België te gaan wonen. Hij doorzoekt zijn herinneringen van hun laatste weken samen en ziet het vrolijke, levendige meisje veranderden in het trieste meisje van op de foto. Het is nu zo duidelijk voor hem, dat hij zich afvraagt waarom hij het als kind niet heeft opgemerkt. Voor de volwassenen wat het zo vanzelfsprekend dat het huwelijk zijn laatste adem aan het uitblazen was, maar hij had nooit geweten wat op punt stond te gebeuren. Hij heeft nooit afscheid van haar kunnen nemen.
Uit de schoendoos neemt hij deze keer twee krantenartikels. Het ene, een aankondiging van haar vijftigste huwelijksverjaardag, heeft hij doorheen de jaren zo min mogelijk bekeken. Hij neemt zijn bril en probeert de twee mensen zo goed mogelijk te bestuderen. Ze was een mooie vrouw. Opgewekt en knap. De tweede persoon, bekijkt hij met een dubbel gevoel. Hij voelt jaloezie, maar ook dankbaarheid, omdat hij haar gelukkig heeft gemaakt. Beide gevoelens gaan door hem heen en raken hem in het diepst van zijn wezen. Wat als zij nooit weggegaan was? Zou hij dan degene geweest zijn die naast haar op de foto stond? Zou hij haar steun en toeverlaat geweest zijn, degene die haar gelukkig gemaakt zou hebben?
De eindeloze, onbeantwoordbare vragen blijven genadeloos door zijn hoofd suizen. Ze hoofd voelt zo zwaar aan, dat hij het krantenartikel terug in de doos legt. Hij concentreert zich nu op het tweede krantenartikel: zijn overlijdensbericht. Hoe jaloers hij ook op deze man was, dit bericht bracht hem geen vreugde. Te weten dat zij haar levenspartner verloor, zich haar verdriet in te beelden, stemde hem triest.
Hij bekijkt de man veel grondiger nu en probeert gelijkenissen met zichzelf te ontdekken. Lijken de mans ogen niet een beetje op de zijne? Herkent hij in de vorm van de lippen op de foto niet zijn lippen? Heeft ze een man gekozen die haar aan hem deed denken? Zijn ogen glijden over de lijnen van het gezicht en de hals van de man. Wanneer hij er niet in slaagt zichzelf te herkennen in de foto van haar echtgenoot, richt hij zich op de tekst. Eén woord trekt zijn aandacht onmiddellijk: Corneel. De naam van haar zoon. Zijn naam. Had ze het gewoon een mooie naam gevonden, of…? Hij durft het alternatief amper te overwegen. Hij staat zichzelf niet toe om te hopen. Hij verbiedt zichzelf om deze informatie als bewijs te zien dat zij hem na al die jaren niet vergeten was, net zoals hij haar nooit kunnen vergeten heeft.
Niet zonder moeite maakt hij zijn blik los van zijn eigen naam, om het opgegeven rouwadres te lezen. Toen haar man stierf, woonden ze al terug in Nederland. Niet dichtbij, maar ook niet onoverbruggelijk ver. Ze is nooit teruggekeerd naar het dorpje waarin ze haar kinderjaren heeft doorgebracht. Het dorpje waarin hij al die tijd gewoond heeft. Op haar gewacht heeft. Hij zou niet durven ontkennen dat hij ondertussen ook geleefd heeft: hij is ook getrouwd geweest, heeft ook zijn twee zonen zien opgroeien; maar al die jaren heeft hij de hoop dat ze op een dag terug zou keren niet opgegeven. Het is vreemd hoe hij als kind gedacht had dat ze voor altijd samen onder de kerktoren zouden blijven. Hoe hij toen niet eens overwogen had dat dit wilde, levendige meisje ook voor iemand anders bestemd zou kunnen zijn. Hoe de tijden kunnen veranderen.
Ten slotte bekijkt hij het telefoonnummer dat hij onder het adres geschreven heeft. Vijf jaar geleden schreef hij in zijn slordige handschrift de cijfers neer. Om het overlijdensbericht nadien weer in de doos op te bergen en met een gevoel van onzekerheid achter te blijven. Haar na al die jaren contacteren, leek zo vreemd. Onmogelijk bijna. Hoeveel kans was er dat het meisje waar hij zijn kinderjaren mee doorgebracht had, hem na al die jaren nog zou herinneren? En zelfs als ze zich hem nog zou herinneren, zou het niet hetzelfde zijn. Ze zou veranderd zijn, net zoals hij doorheen de jaren veranderd is. In zijn hart voelde hij niet de angst dat ze hem niet meer zou herinneren, maar eerder de angst dat een nieuwe versie van haar, zijn dierbare jeugdherinneringen voorgoed zou laten verdwijnen. En toch is hij er nooit in geslaagd haar telefoonnummer te vergeten. Alsof de cijfers niet enkel op het overlijdensbericht, maar ook onherroepelijk in zijn geheugen gegrift staan.
Dromerig staart hij uit het raam. Een lichte frons verschijnt op zijn gezicht. Spontaan plaatst hij zijn vingers op zijn gezicht om de frons weg te strijken. Alsof het zo hoort. Alsof we de plooien steeds glad moeten strijken, om alles te behouden zoals het eens geweest is.
Zijn hand blijft op zijn gerimpeld gezicht rusten. Onder de gerimpelde buitenkant, schuilt nog steeds het jongetje dat hij was. Het jongetje dat zorgeloos door de velden liep. Het jongetje dat bij het meisje hoorde. Zijn meisje. Zijn meisje, dat elders is, ook verscholen onder een verrimpelde versie van zichzelf. Maar nog steeds zijn meisje, daar is hij van overtuigd. Geen winter, hoe lang en koud ook, is in staat om de zomer te doen vergeten. Om zijn zomermeisje te veranderen.
Hij staart opnieuw uit het raam. De oude man, die leefde in de herinnering van een nooit eindigende zomer, is verdwenen. Het jongetje in hem kijkt met nieuwe ogen naar de steeds veranderende buitenwereld. Het kijkt naar de flauwe winterzon die de kale bomen, waaraan weldra nieuwe bladeren zullen groeien, verlicht. Terwijl de aarde zich voorbereidt op een zomer om nooit te vergeten, neemt hij de telefoon en draait langzaam maar zeker haar nummer.
Meer Gratis spullen kijk op Gratisvoorvrouwen.nl
// <![CDATA[
var uri = 'http://impnl.tradedoubler.com/imp?type(img)g(21176146)a(1506742)' + new String (Math.random()).substring (2, 11);
document.write('‘);
// ]]>